Hoe ziet Nederland eruit als onze vraag naar materialen en energie in balans is met wat de aarde kan bieden? Welke economische modellen kunnen ons verzekeren van een duurzame toekomst? Dit zijn vragen waarop Paul Schenderling dagelijks antwoord probeert te geven. In zijn boek ‘Er is leven na de groei’ zocht hij samen met 15 experts uit verschillende disciplines naar antwoorden. En die vond hij. Tijdens GoedemorgenCommissaris nam Paul ons mee in zijn zoektocht.
Waarom spelen deze vragen?
De Nederlandse beleidsfocus op de milieu-impact van onze economie is te smal. De meeste inspanning van beleidsmakers is gericht op uitstoot van industrie, huishoudens en mobiliteit. Al geruime tijd is er buiten die focus veel meer aan de hand, en dat is in toenemende mate problematisch. Om te beginnen is er de milieubelasting door consumptiegroei. Die is dermate groot dat veel van de winst die geboekt wordt door middel van innovatie aan de productiekant direct ongedaan gemaakt wordt, de zogenaamde Jevons-paradox. Dit beperkt de snelheid waarmee de benodigde energie- en duurzaamheidstransities doorgevoerd kunnen worden.
Als tweede aandachtspunt is er de milieu-impact van Nederland in het buitenland. Deze is groot: de milieu-impact van de Nederlandse economie ín Nederland is het topje van ijsberg. We zijn netto importeur van milieu-uitputting, denk hierbij aan de uitstoot van broeikasgassen, watergebruik en gebruik van toxische stoffen.
Een derde punt dat buiten de beleidsfocus valt is de impact van Nederland door land-, materiaal- en watergebruik. De VN stelt dat 90% van biodiversiteitsverlies en waterstress veroorzaakt wordt door land- en materiaalgebruik. En volgens de OESO verzorgt de consumptiegroei in Nederland voor een toename van materiaalgebruik van 60%. Ook is er hier weer sprake van een paradox: een (te) snelle energietransitie heeft een snelle stijging van land- en materiaalgebruik tot gevolg. Zo los je de ene crisis op door de andere te introduceren.
Als laatste is er de klimaatongelijkheid. Het huidige beleid is niet sociaal, met mondiaal grote verschillen in uitstoot. Maar ook binnen Nederland bestaat er bijvoorbeeld een scheve verdeling van subsidies. Deze belanden met name bij mensen met bezit, waardoor een groot deel van de samenleving geen urgentie voelt voor adequaat milieubeleid. Dat is problematisch. Om vooruit te komen in grote transities moeten deze zaken opgepakt worden.
Concretiseren
Om vanuit organisaties een bijdrage te leveren aan een effectievere en snellere grondstoffen- en energietransitie is er een evenwichtiger bedrijfsbeleid nodig. Hierin helpt de R-ladder van het planbureau voor de leefomgeving: een model dat een aantal stappen beschrijft die bedrijven kunnen zetten om hun bedrijfsprocessen circulair te maken. Op dit moment ligt de focus op re-use en recycle. Dit is niet onbelangrijk, maar door de Jevons-paradox wordt een groot deel van die inspanningen ongedaan gemaakt. De focus zou verlegd moeten worden naar terugdringen van onnodige consumptiegroei, refuse, en het anders vormgeven van consumptie, rethink, bijvoorbeeld door producten een langere levensduur te geven.
De maatregelen vanuit de overheid zijn min of meer open deuren: beleid voeren op de consumptiekant. Het verschuiven van belasting van arbeid naar consumptie kan de Jevason-paradox oplossen en zet een verschuiving van consumptiepatronen in gang. Een concreet voorstel is om de vijf meest vervuilende factoren te belasten: spullen, mobiliteit, wonen, voedsel en vliegen. Daardoor is er een enorme winst te behalen in verschuiving van energie en grondstoffen.
Wat levert het op?
Het postgroei-scenario dat geschetst wordt, is een middenweg tussen de degrowth van Hickle en de ‘groene groei’. Het is een verlengde van de ‘selectieve groei’ uit de jaren ’80. Postgroei stelt uitruil voor tussen economische groei en milieu-uitkomsten. Consumptiebeperking leidt op langere termijn tot economische, sociale en ecologische winst. Het leidt tot minder materiaalgebruik, meer vrije tijd, een lagere CO2-uitstoot en een hogere welvaart. De verschuiving van belasting van arbeid naar consumptie haalt bij zowel consumenten als bedrijven verspilling uit de keten. Het inkomen blijft gelijk en het nut wordt hoger, door zowel verspillingsreductie als technologische vooruitgang. Ook de sociale uitkomsten van postgroei zijn positief met circa 20% meer vrije tijd over 20 jaar. Er is dus zeker leven na de groei.
Wat kan de commissaris hier mee?
Meervoudig commissaris Rachelle van der Linden stelt dat het geen kwestie is van kunnen, maar van moeten:
“Je kan je ogen niet sluiten voor de context van de wereld. Het is een morele afweging. Mensen weten dat ‘meer en meer’ niet langer kan. In de targets van bestuurders moeten dit soort onderwerpen benoemd worden en die gaan verder dan de normale duurzaamheidsdoelstellingen. Het zijn vragen als: welke verantwoordelijkheid neem je, welke rol speelt je organisatie in de wereld, wat is je purpose? Ook nieuwe werknemers hebben overigens de verwachting dat dit soort vragen gesteld worden. Als dit soort kwesties verankerd worden in de kern van de organisatie vergroot dit het bestaansrecht. Uit het boek blijkt ook dat het haalbaar is. De stap wordt gezet van kwantiteit naar kwaliteit, van omzetmaximalisatie naar maximalisatie van klanttevredenheid.”
“Daarbij komt er nieuwe wetgeving aan. De overheid gaat meer doen in het beperken van nutteloze consumptie. De nieuwe denkbeelden over economische verschuivingen spelen niet meer alleen binnen wetenschappelijke kringen, ook de beleidsmakers zijn er mee bezig. Overigens is dit geen slecht verhaal voor aandeelhouders, maar wel met een verschuiving van korte naar lange termijn. De transitie hangt boven de markt en dus moeten we acteren.”
Voor meer informatie over ons wekelijks actualiteitenprogramma GoedeMorgenCommissaris zie hier.